Here is Dutch medical terminology… words commonly used in the health field in Holland, along with the English translation. Expats in Netherlands may find this useful when communicating with a doctor, understanding test results or finding an appropriate over-the-counter medicine when sick.
The Dutch medical terminology glossary sections include:
ENGLISH < – > DUTCH ENGLISH < – > DUTCH anaestetic = narcose height = hoogte anaesthesiologist = anesthesist nurse = verpleegkundige appointment = afspraak pain killer = pijnstiller blood test = bloedonderzoek prescription = recept cure = beter maken splint = spalk dentist = tandarts surgery = chirurgie dermatologist = dermatoloog treatment = behandelen doctor = arts treatment plan = behandelingsplan general practitioner = huisarts weight = gewicht
ENGLISH < – > DUTCH ENGLISH < – > DUTCH abdomen = buik knee = knie ankle = enkel leg = been back = rug mouth = mond ear = oor nose = neus eye = oog skin = huid face = gezicht thigh = dij foot = voet toes = tenen head = hoofd torso = licham hip = heup wrist = pols
ENGLISH < – > DUTCH ENGLISH < – > DUTCH artery = slagader nerves = zenuwen bladder = blaas oesophagus = slokdarm blood type = bloedgroep pancreas = alvleesklier brain = hersenen rectum = endeldarm gall bladder = galblaas small intestine = dikke darm heart = hart spinal column = wervelkolom heart valves = hartkleppen spinal cord = ruggenmerg kidney = nier stomach = maag large intestine = dunne darm throat = keel liver = lever veins = aders lungs = longen verterbrae = wervels
ENGLISH < – > DUTCH ENGLISH < – > DUTCH balance = evenwicht smell = reuk hearing = gehoor taste = smaak sight = zicht touch = tasten
ENGLISH < – > DUTCH ENGLISH < – > DUTCH acid reflux = zure terugvloeiing high blood pressure = hoge bloeddruk broken bones = botbreuken inflammation = ontsteking cancer = kanker itch = jeuk chest pain = pijn in de borst kidney stones = nierstenen chills = koude rillingen nausea = misselijkheid constipation = obstipatie out of breath = kortademigheid cough = hoest pain = pijn diabetes = suikerziekte palpitations = palpitatie diarrhea = diarree phlegm = sputum dizzy = duizeligheid pins and needles = tinteling gall stones = galstenen sleeplessness = slapeloosheid swelling = gezwel stroke = hersenbloeding fever = koorts swallowing = slikken flu = griep swollen legs = opgezwollen benen hay fever = hooikoorts ulcer = sweer heart attack = hartinfarct vomitting = overgeven heartburn = maagzuur wheezing = hijgen
Related information…
DUTCH DENTAL TERMINOLOGY
DUTCH HEALTHCARE INSURANCE
